Botanisch Instituut ULg

Retours d'expérience van het projectteam over het ontwerp, de bouw en het resultaat

Een tekst van Michel Prégardien en Anne-Françoise Marique - April 2019

Hergebruik en behoud

Drie types hergebruikmateriaal werden geplaatst bij de renovatie van het plantkundig instituut van de Université de Liège:

1. Hergebruikmaterialen afkomstig van buiten de bouwsite:
- Bekleding van barnwood (dennenhout) uit Oost-Europa, verzameld en gedistribueerd in Oostenrijk, doorverkocht in België (Biemar Bois), uitgevoerd door de firma Moury (onderaannemer HD System). Gebruikt voor de plaatsing van een nieuwe gevelbekleding (2.600 m²);
- Planken uit Azobé-hout, afkomstig van oude Nederlandse havendokken, verkocht in België (Biemar bois) voor de aanleg van een buitenterras van 140m²;

2. Hergebruikmaterialen in situ gerecupereerd:
- metalen dakbekleding (400 m²)
- betonplaten 60/60 voor vloeren (120 m²);

3. Herstel van de aanwezige infrastructuur:
- Herstel van een oude ventilatiegroep die 20 jaar eerder werd stilgelegd: Behoud van een ventilatienetwerk van 50.000 m3.

Eveneens kan de beslissing om te investeren in een grondige renovatie van het bestaande gebouwenpark en de bestaande infrastructuur, in plaats van nieuwe gebouwen te plaatsen op een braakliggend terrein, aangestipt worden als hergebruik. 

Het project

In 2014 stelden de ULiège en het C.H.U. van Luik, met de strategische en administratieve steun van het GRE-Liège, een ambitieus energie- en erfgoedrenovatieprogramma van elf iconische gebouwen op de Sint Tilman campus voor aan het Europees Energie Efficiëntie Fonds (EEEF). Het EEEF kende deze instanties een subsidie van 1,5 miljoen euro toe met de overeenkomst dat ze minstens 30 miljoen euro zouden investeren in een energierenovatie en daarmee het energieverbruik van hun gebouwen met minstens 20% zouden verminderen. De gebouwen die deel uitmaken van dit project werden ontworpen in de jaren '60 en '70, en zijn producten van  de Belgische modernistische beweging (Charles Vandenhove, Roger Bastin, André Jacqmain, ...). Ze hebben een hoge erfgoedwaarde maar een slechte energie-efficiëntie, in het bijzonder op het vlak van warmteverbruik. De belangrijkste uitdaging van het project was dan ook om de energierenovatie van de gebouwen (in het bijzonder de isolatie van buitenaf) te benaderen met de nodige architecturale gevoeligheid ten opzichte van de aanwezige kwaliteiten van de gebouwen. 

Een van deze gebouwen is het Instituut voor Plantkunde, ontworpen door Roger Bastin tussen 1965 en 1970. Het gebouw toont zichzelf als een strenge betonnen monoliet, waarvan de grootste kwaliteit ligt in de spanning tussen de sobere maar strakke geometrie van het gebouw en de textuur van het beton. Deze textuur werd verkregen door een bekisting van dennenhouten planken die hun afdruk achterlieten in het beton: de ruwheid en imperfectie van de textuur contrasteren met de regelmatige gevelopbouw.Dit contrast verwijst bovendien naar de vroegere realisaties op de universiteitscampus, waarbij de dialoog tussen natuur en cultuur een belangrijke thema was.

Omwille van de energie-efficiëntie en vanuit organisatorische overwegingen (het gebouw zou in gebruik blijven) is ervoor gekozen om het gebouw langs de buitenkant te isoleren (30 cm minerale wol op de gevel), en af te werken met een uitwendige schil van hergebruikhout. De keuze voor hergebruik was niet toevallig. De basis voor die beslissing is te vinden binnen het globale architectuurproject, dat net de specifieke kwaliteiten van een materiaal binnen de context van zijn gebruik wou belichten:

- Textuur: De textuur van het hergebruikhout, gekenmerkt door grove houtnerven, is het negatief van de textuur van het oorspronkelijke beton. Hierdoor ontstaat er een dialoog tussen de oorspronkelijke textuur (die nog steeds aanwezig is in het gebouw) en de nieuwe gevelbekleding.
- Gebrek aan controle: Tijdens de bouw van het Instituut was de esthetische kwaliteit van het beton bijzonder onvoorspelbaar en onderhevig aan willekeur (sporen van gebreken, kleurverschillen, enz.). Deze complexiteit, het resultaat van de productie ter plaatse, verdween toen het gebouw in het begin van de jaren 2000 werd overschilderd en droeg, net als de textuur, bij aan het brutalistische karakter van het gebouw. Hergebruik van hout maakt het dus mogelijk om opnieuw een materiaal toe te passen waarvan de esthetische aspecten niet volledig onder de controle van de architect vallen.
- De ouderdomswaarde (volgens de Oostenrijkse kunsthistoricus Aloïs Riegl): Het 50-jaar oude gebouw, getekend door het verstrijken van de tijd, draagt een zekere “patine”. De keuze van een hergebruikmateriaal, zelf gepatineerd, gehavend, aangetast… vermijdt dat het gebouw een facelift ondergaat en zorgt ervoor dat  het gebouw zijn ouderdomswaarde behoudt.
- Duurzaamheid: We trachten het begrip “energieduurzaamheid” (nl. het verminderen van het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen) te verbreden met een grondige reflectie over de duurzaamheid van materialen, ten einde de overconsumptie en uitputting van grondstoffen te vermijden. 

Ontwerp

De keuze om te werken met hergebruikmaterialen heeft uiteraard verschillende consequenties gehad voor het architecturale ontwerpproces. We benadrukken graag de volgende punten: 

Omkering van het ontwerpproces. In dergelijke projecten start men vanuit de materialiteit vooraleer men overgaat tot de ontwikkeling van een architecturaal voorstel - dus niet in de omgekeerde richting. Het is net die materialiteit die het architecturale ontwerp bepaalt: het gebrek aan controle erover (verschillende breedtes en diktes, andere uitvoeringen...) brengt ook met zich mee dat men steeds moet nadenken over het project in termen van uitvoering en flexibiliteit op de werf.

Deze manier van ontwerpen is allesbehalve nieuw. Maar aan het begin van de 19e eeuw is de ommekeer gemaakt van de hierboven beschreven methodiek naar een aanpak waarbij de architecturale “tekening” op de eerste plaats kwam, en waarnaar de materialiteit zich diende te plooien. De plaatsing en bewerking van een materiaal terug in rekening brengen, betekent ook terug op zoek gaan naar zijn waardigheid. Daarnaast is het ook een methode om de grote hoeveelheid afval die die bouwwereld genereert te beperken. In het geval van het Instituut voor Plantkunde werd er een gevelontwerp getekend vertrekkende van de specifieke kenmerken van de hergebruikplanken:

- De verticaal geplaatste gevelbekleding garandeert een goede werking van het materiaal op termijn (snellere afvoer van het regenwater)
- De gevel wordt onderbroken door horizontale latten. Deze geven het geheel meer regelmaat en zorgen er ook voor dat de kopse uiteinden van de heterogene planken niet tegen elkaar moeten worden gemonteerd (wat de uitvoering vereenvoudigde).
- Door de afstanden tussen de horizontale latten te laten variëren werd het mogelijk te werken met ‘heterogene’ elementen zoals bijvoorbeeld productieoverschotten en -afval, die op deze manier ook een plaats hebben gekregen binnen de samenstelling van de gevel.
- De horizontale lijnen die zich aftekenen op de gevel doen denken aan de bekistingssporen van het originele beton.

Aanpassing van het bestek. Het opstellen van het bestek zorgde voor een dubbele moeilijkheid. In de eerste plaats was het noodzakelijk om een manier te vinden waarop een materiaal kon omschreven waarvan de exacte afmetingen ons pas bekend zouden worden op het moment van aankomst op de werf. De uitdaging bestond eruit de juiste balans te vinden tussen enerzijds het opstellen van een heldere omschrijving van de kenmerken van de gezochte materialen (zoals kleur, afmetingen, grootte, etc) en anderzijds het laten van de nodige marges opdat de aannemer een geschikt materiaal op de markt zou kunnen vinden. Daarnaast is de universiteit onderhevig aan de wetgeving inzake overheidsopdrachten waardoor het lastenboek zo “neutraal” mogelijk opgesteld moest worden om eventueel concurrentievoordeel te voorkomen. Bovenop de al moeilijke opdracht kwam dus nog eens de verplichting het materiaal te beschrijven zonder ook maar één technische fiche of kwaliteitsnorm te noemen of bij te voegen. 

Schaal van het project. De plaatsing van 2.600 m² aan hergebruikhout voor de gevelbekleding had ook specifieke gevolgen voor het ontwerptraject van het project. Zo dienden onder andere de beschikbare voorraden op de hergebruikmarkt zoveel als mogelijk nagegaan te worden, en de esthetische integratie van de materialen met verschillende afkomsten gewaarborgd worden.